In het eerste deel van dit tweeluik over leiderschap in de rechterlijke macht (‘Leiderschap in de rechterlijke macht: gaat U maar rustig slapen!’) was ik kritisch over de geringe doortastendheid van de gerechtelijke leiding. In dit tweede deel snij ik de gevolgen van alle veranderingen aan voor de gerechtelijke werkvloeren en stel ik in het bijzonder de vraag hoe de leiding daarmee moet omgaan.
De rechterlijke organisatie is in beroering. Het openbaar ministerie is met zijn zoveelste reorganisatie bezig, allemaal cirkelend rond “Het openbaar ministerie verandert”. Bij de zittende magistratuur is het niet anders. De fusies van gerechten en parketten is nog niet achter de rug of de indringende herijking van de werkprocessen, aangejaagd door het miljoenenproject KEI is alweer in aantocht, en dan heb ik het nog niet over de komende besparingen vanaf 2016. Dat er manifesten van boze rechters verschijnen is alleszins begrijpelijk. Die laatste zin moet ik toelichten. Ik heb me dit jaar immers van lichtelijk minzaam tot meewarig over de manifesterende collega’s uitgelaten. Welnu, die kwalificaties ontspruiten voor een deel aan mijn persoonlijke taakopvatting van lid van de derde staatsmacht die niet anoniem gaat klagen of publiekelijk gaat zeuren maar zelf de hand aan de ploeg slaat om een goede werkgemeenschap mee te helpen bouwen. Als ik afzie van mijn particuliere misprijzen is het goed om meer organisatiekundig bij de beroering stil te staan. Ik doe dat vanuit mijn eerdere invalshoek in De nieuwe kleren van de rechter uit 2010, waarin ik meer inzoomde op de microkosmos van een werkgemeenschap. Er zijn verschillende lijnen waarlangs de chaotische situatie van dit moment zich voltrekt, zowel bij het openbaar ministerie als bij de zittende magistratuur. Lees meer …