Nu ik de strafrechtpraktijk verlaat, voel ik mij in deze 30e en laatste bijdrage aan Ivoren Toga iets vrijer op een aantal inhoudelijke zaken in te gaan. Het gaat daarbij vooral om onderwerpen die geregeld aan lunch- en borreltafels ter sprake komen, maar waarover je je als strafrechter-in-functie niet zo gauw in het openbaar zult uiten. Uit het hiernavolgende zal, hoop ik, duidelijk worden waarom.
Ten eerste krijg je weleens de indruk dat sommigen in het strafrecht de panacee voor alle maatschappelijke problemen zien. Als kinderen elkaar treiteren, wordt geroepen dat pesten strafbaar moet worden gesteld. Als een advocaat weigert op te staan, wanneer de rechtbank de zittingzaal betreedt, moet dat als strafbaar feit in de boeken komen te staan. Als mensen links op de roltrap blijven hangen en mensen die willen doorlopen, blokkeren, wordt om een delictsomschrijving gevraagd. Iedereen kent deze en andere voorbeelden.
Maar ook bij maatschappelijke verschijnselen waarbij het strafrecht al een rol speelt, vraag je je meer dan eens af of de problemen niet op een andere manier kunnen worden opgelost. Dit speelt in het bijzonder bij gedragingen die eerder als onfatsoenlijk, onbehoorlijk, respectloos of puberaal dan als crimineel zouden moeten bestempeld. Lees meer …