Op donderdag 4 januari 2018 overleed een goede oud-collega, gepensioneerd senior raadsheer Willem den Ottolander. Ik heb dierbare herinneringen aan deze markante, licht excentrieke, complexe oud-collega die ik benut om iets te schrijven over goede magistratuur. Mijn herinneringen gaan terug naar de twee gerechtshoven waar hij en ik hebben samengewerkt
Ik wil een paar voorbeelden noemen die het bijzondere karakter illustreren. Ik denk terug
– aan hoe hij kon beraadslagen over een strafzaak, en waarbij hij tijdens dat zogeheten raadkameren uit zijn tas een groot brood haalde, dat openmaakte, belegde met speciaal meegebracht beleg, daarna het brood met een schaar in stukken sneed en soms knipte en vroeg of anderen wat wilde;
– aan zijn kamer op het paleis van justitie die net als thuis in veelvoud, volgestouwd was met boeken, van cowboyromans tot theologie, vaak weggesleept uit rommelmarkten en kraampjes;
– aan zijn werkkamer waar allerlei overhemden en colberts hingen;
– aan zijn beslissingen als unusrechter en waarin hij de verdachte meedeelde dat deze met tegenbewijs twee dagen later moest terugkomen, vijf minuten voor de nieuwe zitting zou aanvangen en dat over twee dagen de advocaat-generaal en griffier van de zitting van dat moment dan maar even voor een paar minuten acte de presence moesten geven, dit alles in weerwil van wat de organisatorische afspraken ook waren over de ordentelijke wijze van oproepingen en registratie van zaken;
– aan zijn zich van niets aantrekkende houding door maar vragen te blijven stellen aan de verdachte terwijl de voorzitter steeds onrustiger heen en weer schoof omdat er geen eind aan zijn vragenreeks leek te komen en waarbij hij doodgemoedereerd zei: ik merk dat de voorzitter onrustig word maar ik verstout me toch nog een enkele vraag;
– aan zijn zitting waar hij een verdachte van het illegale balletje-balletje spel vroeg om met drie ondoorzichtige koffiebekertjes en een muntje uit Willems zak de werkwijze van dit spel te demonstreren;
– aan een rij voorbeelden die ik moeiteloos tot het honderdvoudige kan uitbreiden en die slechts illustreren dat we hier met een unieke rechter van doen hebben gehad die in de ware zin des woords onafhankelijk was, die verder altijd gericht was op praktisch recht, die niet hechtte aan elitair gedrag, met gemak in toga gehuld door de paleisgangen liep om voor zichzelf en de griffier koffie te halen, die niet klaagde over zijn werklast, altijd loyaal was naar de leiding, ondertussen toch zijn eigen rechterlijke onafhankelijke gang ging. Wie van ons kan het hem nazeggen? Kortom, het was een goede, zeer intelligente, originele, daadkrachtige, niet werkschuwe, loyale, collegiale rechter die zijn talenten heeft vertienvoudigd en tegenover de hoogste rechter waarin hij zo geloofde kan vertellen dat hij gewoekerd heeft zoals de heer van de wijngaard dat hem heeft opgedragen.